Voor het EMG zal men bij deze vraagstelling wat sneller geleidings- en naaldonderzoek combineren om tot een nadere lokaliserende diagnose te komen. Bij geleidingsonderzoek worden motorische afleidingen naar de m. extensor digitorum brevis (EDB) en de tibialis anterior (TA) gecombineerd met sensibel geleidingsonderzoek in de vorm van de SNAP van de n. peroneus superficialis (figuur 4). Hiermee kan men verlies van motorische en sensibele axonen documenteren, naast focale geleidingsvertraging over de fibulakop. Inching over de fibulakop kan zinvol zijn om het segment van de geleidingsvertraging nader te bepalen. Voor geleidingsblokkade zijn verschillende criteria gesuggereerd: >20%, >25% of >50% amplitude verval, maar deze zijn niet systematisch met elkaar vergeleken of prospectief gevalideerd.[11-13] Waarschijnlijk is gebruik van area (oppervlakte onder de CMAP-curve) beter, maar dat is niet systematisch onderzocht. Naaldonderzoek kan helpen om nader te lokaliseren (is het de peroneus, ischiadicus, L5 of de plexus), maar een kritische noot hierbij is het feit dat de sensitiviteit voor het onderzoek op de verschillende lokalisaties nooit systematisch is onderzocht en de interpretatie dus kwalitatief is.
- Intraneuraal ganglion/cyste
- Overige structurele afwijkingen: neuroom/-fibroom, neuro-/axonotmesis, osteophyten, schwannoom, hematoom, Bakerse cyste.